Letselschade verkeersongeval

Heeft u schade opgelopen door een verkeersongeval: auto, trein, tram, bus, fiets, metro, motor of als voetganger?

In het verkeer zijn er diverse situaties waarin u met letselschade geconfronteerd kunt worden: als bestuurder of inzittende van een motorrijtuig, op de fiets of te voet, in bus, tram, trein, metro of vliegtuig. Telkens dienen dan de juiste wettelijke en contractuele bepalingen te worden toegepast. Denk daarbij aan de Wegenverkeerswet en het Burgerlijk Wetboek, maar ook aan algemene vervoersvoorwaarden, en de Europese regelgeving, zoals EG-verordening 1371/2007.

Kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals jongeren tot veertien jaar, en fietsers of voetgangers, genieten bij aanrijdingen door een motorrijtuig een vergaande juridische bescherming. Hieronder vindt u alvast een korte toelichting over een aantal in de praktijk veel voorkomende situaties. Uiteraard blijft het nodig om in ieder individueel geval op maat geadviseerd te worden. Onze belangenbehartigers bespreken graag met u welke regels in uw persoonlijke situatie van toepassing zijn, en hoe deze worden uitgelegd en toegepast, zodat u exact weet waar u aan toe bent.

Bestuurders en inzittenden

Deze verkeersslachtoffers genieten niet de bijzonder bescherming van artikel 185 Wegenverkeerswet, en dienen hun vordering te baseren op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De bijzondere verkeersvoorschriften (rijden onder invloed, dragen verkeersgordel, snelheid en dergelijke) zijn voor de vaststelling van de aansprakelijkheid en de omvang van de schadevergoeding van belang.

Inzittenden kunnen veelal de Regeling Schuldloze Derde benutten: deze regeling houdt in, dat wanneer auto A en auto B met elkaar in aanrijding komen, de inzittende die als passagier van een van beide auto's letselschade oploopt, zowel A als B kan aanspreken. Deze zogenoemde Bedrijfsregeling 7 van de verzekeraars voorkomt dat u als schuldloze derde de dupe wordt van langslepende discussies over de schuldvraag, tussen A en B.

Daarnaast zijn er uiteraard de Schadeverzekering voor inzittenden (SVI), en de Ongevallen inzittenden verzekering (OIV), hiermee kunt u zich bijverzekeren voor de gevolgend van een verkeersongeval.  De dekking geldt dan voor álle inzittenden, dus naast de passagiers ook de bestuurder van de auto.

Een inzittendendekking is vooral nuttig:

  • voor de bestuurder als hij zélf het ongeluk veroorzaakt; dan kan hij een groot deel van zijn schade niet verhalen.
  • voor een snellere schadeafhandeling en uitkering; de verzekeraar kijkt namelijk niet naar wie de schuldige is. Via een convenant is vastgelegd dat de inzittendenverzekeraar de schade behandelt; de autoverzekeraar van de tegenpartij volgt daarna.

De ongevallenverzekering inzittenden (OI) keert een vast bedrag uit bij invaliditeit of overlijden door een verkeersongeval. Deze uitkering staat los van de werkelijk geleden schade. De Consumentenbond geeft de voorkeur aan de uitgebreidere schadeverzekering inzittenden  (SVI) waarmee de werkelijke schade na een ongeval wordt vergoed met een maximumvergoeding. Het kan gaan om letselschade, schade aan eigendommen in de auto, gederfde inkomsten, smartengeld, derving van levensonderhoud en uitvaartkosten.

De schadeverzekering inzittenden (SVI) is verkrijgbaar in twee varianten: een basisvariant die ongevallen in en om de auto dekt, dus ook bij het in- en uitstappen, tanken of tijdens het uitvoeren van een noodreparatie. Daarnaast is er een uitgebreide variant die ook dekking biedt als je als voetganger, fietser of reiziger met het openbaar vervoer gewond raakt in het verkeer. Goed om te weten dat LetselVerhalen op basis van veel SVI-polissen op kosten van SVI-verzekeraar voor inzittende(n) aan de slag kan gaan.

Auto ongeluk

Jongeren tot veertien jaar

Deze groep heeft bij een aanrijding altijd recht op 100% vergoeding door de 100% regel. Dit is door de Hoge Raad (de hoogste rechter in Nederland) ontwikkeld in het arrest Ingrid Kolkman: behoudens overmacht dient de door deze jongeren geleden schade voor 100% te worden vergoed door de aansprakelijke bestuurder, in de praktijk diens tevens rechtstreeks aansprakelijke WAM- verzekeraar, op grond van artikel 6 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen. Deze 'voordeelregel' geldt alleen niet, als sprake is van overmacht: er moet dan sprake zijn van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid van het slachtoffer onder veertien jaar. Gezien de daaraan door de Hoge Raad in het arrest Marbeth van Uitregt gestelde strenge vereisten, is een overmachtsberoep slechts zelden succesvol.

Fietsers en voetgangers veertien jaar en ouder

Voor verkeersslachtoffers van veertien jaar en ouder geldt bij een aanrijding door een motorrijtuig de door de Hoge Raad in het arrest IZA/Vrerink ontwikkelde 50%-regel: behoudens overmacht wordt in elk geval de helft van de geleden schade altijd vergoed. Voor het meerdere vindt een verdeling plaats, al naar gelang de gedragingen van bestuurder en slachtoffer aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Daarbij speelt tevens de zogenaamde billijkheidscorrectie een rol. Deze factoren bepalen hoe de andere helft van de schade tot afwikkeling komt. Een volledige schadevergoeding is daarbij zeker denkbaar, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Overmacht kan worden ingeroepen, bij opzet of daaraan grenzende roekeloosheid, waarbij fouten van andere weggebruikers slechts van belang zijn indien deze zo onwaarschijnlijk waren dat daarmee in redelijkheid geen rekening diende te worden gehouden. Bij botsingen met een tram wordt de 50%-regel analoog toegepast. Anders dan bij botsingen met motorrijtuigen geldt daarvoor dan niet artikel 185 van de Wegenverkeerswet, maar de algemene basis van de onrechtmatige daad in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.

Reflexwerking

Wanneer een bestuurder van een motorrijtuigen zelf (ook) schade lijdt, kan de niet-gemotoriseerde een beroep doen op de reflexwerking van artikel 185 WVW. Die houdt in dat het gemotoriseerde slachtoffer alleen dan diens schade volledig vergoed krijgt in geval van overmacht. Is er geen overmacht, dan blijft de schade in beginsel ten dele voor diens rekening, op basis van een weging van wederzijdse fouten en toe te rekenen omstandigheden. De genoemde 50%- en 100%- regels 'reflecteren' daarbij niet.

Tram, metro en trein

Van belang is hierbij vooral artikel 8:105 BW, dat voor binnenlands openbaar vervoer bepaalt dat de vervoerder aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger ten gevolge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen. Dat geldt niet bij een ongevalsoorzaak die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden, en voor zover de vervoerder de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen. Artikel 8:109 BW bepaalt verder dat de aansprakelijkheid van de vervoerder kan worden beperkt of opgeheven als deze bewijst dat de schade is veroorzaakt door schuld of nalatigheid van de reiziger. De vervoersvoorwaarden geven een nadere regeling (zie bijvoorbeeld artikel 13 van de AVR-NS), maar de 'kleine lettertjes' mogen volgens artikel 8:112 de uit de wet volgende regels over de aansprakelijkheid en de bewijslast niet opzij zetten. Die zijn wat men noemt van 'dwingend recht'. Artikel 8:110 BW verwijst naar de maximering van aansprakelijkheid, welke in de uitvoeringswetgeving is vastgesteld op € 137.000,-. Dat maximum geldt niet als sprake is van opzet of roekeloosheid met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

Deze korte introductie maakt al duidelijk dat deskundig advies in deze situaties onmisbaar is. Onze letselschadespecialisten informeren u graag verder.

 Wilt u direct een gratis afspraak maken ?

Contact opnemen076-2043188
De werkwijze van Letselverhalen, het 4-stappenplan: